Home  »  ENBONieuws   »   ‘Nieuwe wetenschappen als bodembiologie stemmen mij hoopvol’

‘Nieuwe wetenschappen als bodembiologie stemmen mij hoopvol’


Theo Edelman – eigen foto

De loopbaan
‘Eind jaren zeventig startte ik bij het Rijksinstituut voor Natuurbeheer, waar ik onderzoek deed naar de gehalten aan ongeveer veertig elementen en twintig organische verbindingen in de bovengrond van natuurgebieden. In 1982 werd ik bij de Provincie Gelderland aangesteld als projectleider bodemsanering en bleef daar tot eind 1996. Daarna ben ik vijf jaar directeur geweest bij de Stichting bodemsanering NS en vanaf begin 1992 leid ik mijn Bodemkundig Adviesbureau, waarbij ik met name overheden en bedrijven in binnen- en buitenland adviseer over beleidsmatige en praktische aspecten van bodembeheer’.
En samen met Peter Doelman bezong Theo Edelman in al die jaren ook de bodem. Brachten zij het belang van aandacht voor de bodem op een speelse cabareteske wijze. Hun ‘Soil security’ klonk niet alleen in het Nederlands, maar ook in het Engels, Frans en zelfs Chinees.

‘O jee, bodemverontreiniging’
‘In de eerste fase in mijn werkzame leven, begin jaren tachtig van de vorige eeuw, was er veel geld bij de rijksoverheid beschikbaar. Daartegenover bestond er nog maar weinig kennis van de bodem en ondergrond. Ook niet met betrekking tot het saneren van vervuilde gebieden. Het toenmalig verantwoordelijke ministerie, VenM, deed weinig aan inhoudelijke aansturing, het ging er vooral om dat de beschikbare financiële middelen werden uitgegeven.
Realiseer je daarbij dat het werk toen heel anders was georganiseerd. Alles gebeurde nog met pen en papier, computers en internet (om iets op te zoeken) bestonden niet. Er waren typekamers met 40 typistes, en als je klaar was met je verhaal typten zij dat van je handgeschreven versie over.
Gaandeweg begon VenM en later VROM in te zien dat de ontbrekende kennis fnuikend was. Onderzoek en het publiceren van de resultaten werd vervolgens in grote mate gestimuleerd. Denk bijvoorbeeld aan de circa 100 delen tellende reeks Bodembescherming. Ook kennisinstituten als TNO begonnen veel aandacht aan de bodem te schenken’.

Dit gaat teveel kosten
‘De tweede fase kenmerkt zich door het besef dat er wel heel veel bodemverontreiniging was. Dat was onbetaalbaar om tot de laatste korrel af te graven. Economische Zaken ging zich ermee bemoeien: het moest anders. Meer werken aan in-situ saneringen, werd de opdracht. NOBIS (Nederlands Onderzoeksprogramma Biotechnologische In-Situ saneringen) werd opgericht, waarbij de focus vooral lag op het ontwikkelen van betere en kosteneffectieve saneringsmethoden. Dat werd vervolgens omgezet in de programma’s van de SKB (Stichting Kennisontwikkeling Kennisoverdracht Bodem). Als reactie hierop rolde hier de Beleidsvernieuwing Bodemsanering (BEVER) uit, dat door VROM als nieuw beleidsinstrument werd ontwikkeld. Arie Deelen, tot voor kort voorzitter van SIKB, had daarin namens het ministerie het voortouw.  Kenmerkend was de aandacht voor decentralisatie. Lagere overheden en bedrijven kregen een vooraanstaande rol toebedeeld. Alles moest anders’. 

Nu moet het klaar zijn
‘De derde fase wordt getekend door een overheidshouding van “het moet maar eens klaar zijn. We zetten er een punt achter”. De provincies en gemeenten kregen nog wel wat geld, als onderdeel van het algemene budget’.

De bodem wordt weer hot
‘De vierde fase, die nu is aangebroken, zie ik als een revival. Een heel interessante ontwikkeling, waarin de bodem niet meer wordt gezien als een opslagput van vervuiling, maar als bron om ons te helpen de grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. De klimaatadaptie, de energietransitie, de watercrisis, de biodiversiteitproblematiek – een oplossing kan niet zonder aandacht voor de bodemgesteldheid. Dat betekent vervolgens dat er grote behoefte is ontstaan aan bodemprofessionals.
Ik zie die revival ook binnen het onderwijs. Begin jaren 80 waren het eerst de hbo instellingen die een opleiding Bodemsanering bonnen aan te bieden. Ikzelf ben in die tijd bij Van Hall Larenstein nauw betrokken geweest bij het opzetten daarvan. Tegelijk ontwikkelde elke universiteit wel een aan bodem gerelateerde studie. Dat leefde totdat de animo daarvoor afnam, omdat de geldkraan voor bodemsanering door de overheid werd dichtgedraaid. Veel opleidingen stopten toen.
Gelukkig krijgt de bodem nu binnen het gehele onderwijs hernieuwde aandacht. Maar op een andere wijze. Want wat ik ook wil signaleren is dat alle aandacht voor de bodem de afgelopen jaren behoorlijk probleemgericht is geweest, noem het sectoraal. Dat zie je terug in de verschillende wetten die sinds de jaren zeventig van kracht werden, zoals de Wet verontreiniging oppervlaktewateren [1970, in 2009 opgevolgd door de Waterwet, red.] en de Wet chemische afvalstoffen [1976, in 1979 weer ingetrokken, red].
We hebben ondertussen geleerd dat die aandacht voor de bodem en ondergrond veel integraler moet zijn. Dat sectorale moest eerst, dat kan ook niet anders, want je moet iets sectoraals hebben om vervolgens te kunnen integreren. Dus nu wordt er in samenhang met (grond)waterbeleid, met de ruimtelijke ordening etc. naar de bodem gekeken en naar oplossingen gezocht.
Ik denk dat de bodembiologie een gamechanger kan worden, vergelijkbaar zoals je binnen de archeologie ook wetenschappelijke revoluties kunt waarnemen. Denk aan de C14-datering en het DNA onderzoek. Bodembiologie heeft diezelfde kracht en kan voor een omslag zorgen, ook voor de landbouw. Het is een van de ontwikkelingen, naast bijvoorbeeld de kracht van big data en van de mogelijkheden die remote sensing technieken bieden, die mij hoopvol stemt voor de toekomst. Helemaal wanneer bodembiologie uiteindelijk ook grondbiologie wordt. Maar daarover meer op het symposium.’

Kijk hier voor informatie en aanmelden voor het symposium.