Het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO) faciliteert die informatietransitie. Het DSO gaat echter niet heel gericht in op de informatieoverdracht tussen decentrale overheden. In een UP Kennisproject is onderzoek naar gedaan naar de informatiebehoefte en in het verlengde daarvan de gewenste informatieoverdracht tussen decentrale overheden op het gebied van bodem en grondwater.
David van den Burg – eigen foto
Onderlinge samenwerking
‘Het onderzoeksproject getiteld “Dynamisch informatiebeheer en –overdracht” is een vervolg op een eerder studie naar de informatieoverdracht vanuit het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO) naar de eindgebruiker’, vertelt projectleider David van den Burg. ‘De vraag rees: Hoe is de samenwerking tussen decentrale overheden onderling, op het gebied van informatie-uitwisseling? Een vraag die actueler werd met de komst van de Omgevingswet, want wat vereist die wet aan beschikbare informatie bij lagere overheden? En is er voldoende interactie tussen die lagere overheden onderling – nieuw voor hen – of dreigen er lacunes?’
De provincie Noord-Brabant is met een aantal waterschappen, gemeenten en RUD’s om de tafel gaan zitten om te inventariseren aan welke informatie op het gebied van bodem, grondwater en ondergrond behoefte bestaat – of gaat bestaan dankzij de Omgevingswet. De uitkomsten van dit gesprek werden vervolgens onderbouwd met een deskstudy en daarna met behulp van een reeks interviews getoetst. ‘Op basis daarvan konden we aangeven wat het gewenste niveau van informatieoverdracht is tussen overheden (onderling) en andere relevante partijen’, licht David van den Burg toe. Om zo concreet mogelijk te zijn hebben we dat gewenste dataverkeer toegespitst op twee casussen: bodem- en grondwaterkwaliteit van historische verontreinigingen, en bodem- en grondwater in het landelijk gebied. Deze zijn, gelet op de Omgevingswet, verreweg het meest belangrijke voor de lagere overheden’.
Goede uitwisseling
‘Als je dan kijkt, vervolgt David van den Burg, ‘naar de behoefte aan informatie, dan kun je dat doen vanuit de databehoefte voor inhoudelijke bodem-gerelateerde thema’s en de behoefte gerelateerd aan het door het DSO voorgestelde informatiepakket. Die laatste staat al voor zo’n 80 informatieproducten. Daar hebben we de 36 meest relevante uit gedestilleerd, gelet op een al dan niet wettelijke verplichting’.
De uitwisseling aan informatie blijkt goed te verlopen, konden de onderzoekers vaststellen. David van den Burg geeft als voorbeeld de gegevens van de grondwaterkaart Brabant die prima wordt gedeeld met waterschappen en ZLTO. En ook als aanvullende informatie, zoals neerslagparameters die worden betrokken van het KNMI, verloopt de onderlinge uitwisseling naar volle tevredenheid.
‘Wat nog onduidelijk is, is wat het DSO gaat betekenen in termen van voorwaarden, eisen, ondersteuning en dergelijke ten aanzien van het ontwikkelen, verzamelen en uitwisselen wanneer de Omgevingswet van kracht is geworden’. Een van de aanbevelingen uit dit onderzoeksproject is daarom een verdere afstemming tussen decentrale overheden en de betrokken ministeries van BZK en IenW over de exacte positionering, inhoud en scope van de toekomstige informatieproducten.