Home  »  ENBONieuws   »   De herbestemmingskansen voor Brownfields

De herbestemmingskansen voor Brownfields



Herbestemming van terreinen
In het kader van het convenant Bodem & Ondergrond 2016-2020 is ontwikkeling van kennis en overdracht daarvan een belangrijk thema. Een van de door de decentrale overheden gestelde kennisvragen was: ‘Hoe kan het gebruik van Brownfields worden gestimuleerd?’ Met Brownfields worden terreinen bedoeld die onder andere door historische belasting (bijvoorbeeld bodemverontreiniging) niet meer kunnen worden gebruikt. Het zijn vaak voormalige industriële terreinen. Deze gronden zouden, als de verontreiniging dat toelaat, in aanmerking kunnen komen voor een nieuwe bestemming, zoals een ambachtelijke zone, een groenzone, een woonzone of een recreatiegebied. Willem Hendriks leidde een consortium, bestaande uit Witteveen+Bos, Antea Group (Geert Roovers) en Tauw (Annette Haselhoff), dat zich heeft beziggehouden met de beantwoording van deze vraag.

Stadskankers
‘Brownfields is een benaming die in de sector bodem en ondergrond welbekend is, maar in andere werkvelden, zoals gebiedsontwikkeling veel minder’, vertelt Willem Hendriks. Het is ook een term die snel het beeld oproept van grote verpauperde en zwaar vervuilde industriegebieden, met name in Oost-Europa. Voor Nederland is dat echter een niet correcte associatie. Eigenlijk hebben we het over locatie- of gebiedsontwikkeling met als bijzonderheid de aanwezigheid van een bodem- en milieubelasting. De Vlamingen hebben daarvoor een krachtige term gevonden: “stadskankers”, maar dat is ook wel weer heel heftig’. ‘Brownfields’, vervolgt Henriks, ‘is een verzamelbegrip voor verlaten en verloederde, maar ook her te gebruiken terreinen. Denk aan voormalige fabrieksterreinen of militaire gebieden. Plekken met milieuproblemen door bodemverontreiniging, maar dat kunnen ook vastgoedproblemen of sociale problemen zijn. Of imagoproblemen’. Hij geeft als voorbeeld: ‘je kunt spreken over “het vervuilde voormalige Akzo-terrein”, maar ook over “de historische CSM-fabrieken”; dat roept gelijk een ander beeld op.

Technisch oplosbaar
In het onderzoek is een aantal belemmeringen tot herontwikkeling in kaart gebracht. Zoals de kosten en onzekerheden en het eerdergenoemde imagoprobleem, maar ook het niet voldoende inzichtelijk kunnen maken van de meerwaarde, het gebrek aan interactie en dialoog tussen bodemwerkveld en andere actoren, en een niet flexibele wet- en regelgeving. ‘Heel belangrijke aspecten’, aldus Willem Hendriks, ‘want vanuit technisch oogpunt is de bodemproblematiek zelf altijd vrijwel op te lossen’.

‘Waar het onder andere knelt’, zegt Willem Hendriks, ‘is dat de bodemprofessional naar verhouding weinig input levert op deze herbestemmingsvraagstukken. Te laat betrokken in het proces, maar ook te weinig aansluiting hebben bij de taal en inhoud van de overige actoren. Met als gevolgd dat de kosten van saneringen, beheer en nazorg wel goed in beeld worden gebracht, maar het meedenken over financiële oplossingen, slimme inrichting of het beperken van juridische risico’s veel minder’.

Denkmodel in vier kwadranten
‘Wat we vervolgens hebben gedaan is het duiden van de kansen die deze gebieden kunnen hebben, bijvoorbeeld dankzij bodemenergiesystemen of met behulp van aanwezige cultuurhistorische waarden’.

De kansen die voor een Brownfield om tot een nieuwe ontwikkeling te komen worden bepaald door twee factoren: enerzijds de lokale behoefte om specifieke opgaven en ambities te realiseren, de ontwikkelbehoefte, en anderzijds de potentie van het terrein om aan één of meerdere van deze opgaves bij te kunnen dragen, de ontwikkelpotentie. ‘Vanuit deze assen’, licht Willem Hendriks toe, ‘kun je vier kwadranten benoemen die elk een specifiek type Brownfield belicht. Dat rangschikken kan bijdragen aan het richting geven voor een aanpak. Je hebt nu iets om over te praten. Het zijn scenario’s die onder andere leiden tot het besef dat ruimtelijke en maatschappelijke behoeften dominant zijn voor de ontwikkeling van Brownfield. En dat “bodem” dus vooral een randvoorwaardelijke en faciliterende rol speelt’.

Willem Hendriks verwacht dat het, inmiddels afgeronde onderzoek, kan bijdragen aan maatschappelijke vraagstukken, zoals die van de circulariteit. ‘Hoe doe je dat? Hoe kun je beschikbare gronden hergebruiken? We kunnen de groene weilanden niet maar blijven bebouwen omdat de vraag naar woningen of bedrijventerreinen nog steeds zo groot is. Brownfields kunnen een alternatief vormen. Dan gaat het om de ruimtelijke inrichting van ons land. Met de uitkomsten van het onderzoek hopen we de bodemprofessionals bagage te geven om beter bij te kunnen dragen aan de gesprekken daarover.’