Home  »  ENBONieuws   »   Kennisproject Up Bodem en Ondergrond

Kennisproject Up Bodem en Ondergrond

Tot de Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS), zoals PFAS (Per- en PolyFluorAlkyl Stoffen) behoren meer dan 1400 individuele stoffen, die volgens wetenschappelijke inzichten zeer schadelijk zijn voor het bodem- en watersysteem, met uiteindelijk negatieve gezondheidseffecten op de mens. PFAS, waaronder PFOS en PFOA, zijn chemische stoffen, net als stoffen zoals benzeen of vinylchloride. Deze worden voornamelijk toegepast in producten als verf, lijm, cosmetica en bouwmaterialen of in bijvoorbeeld de metaalbewerking en andere productieprocessen. Voordat het sterk milieubelastende karakter van PFAS bekend werd, is deze stof jarenlang gebruikt in blusschuim, verpakkingstoepassingen, bestrijdingsmiddelen en producten om textiel waterafstotend te maken. Eenmaal in het milieu worden deze stoffen niet of nauwelijks afgebroken en vormen een risico voor onder andere de grond- en grondwaterkwaliteit.


Grote behoefte aan kennis
‘Wij waren een van de eerste provincies die zich daarvan bewust werd’, vertelt Manja Holst-Touber, beleidsadviseur bodem bij de Provincie Noord-Holland, met onder andere de PFOS-problematiek in haar portefeuille. Daarnaast neemt zij deel in de BodemOntwikkelGroep van de provincies die zich hiermee bezighoudt. ‘Vandaar ook dat wij aansloten bij dit UP Kennisproject. ‘We hebben grote behoefte aan een signaleringssystematiek die aangeeft hoe om te gaan bij de waarneming van een gevaarlijke stof’.

Martijn van Houten is projectleider bij Witteveen+Bos en van het UP kennisproject POPUP (Project OPkomende stoffen voor het UP). Dit project  wordt uitgevoerd door een consortium dat bestaat uit Arcadis, Bioclear earth, TTE Consultants en Witteveen+Bos, Hij vult aan: ‘Met dit project gaan we antwoord geven op vragen als “Wat is bekend over nieuwe bedreigingen in het nationale bodemwerkveld?” “Welke regels en richtlijnen kunnen lokale en regionale overheden benutten – en zo nodig creëren – voor nieuwe en opkomende stoffen?” “Welke methoden kunnen gebruikt worden voor het vaststellen van (negatieve) effecten van deze stoffen op het bodemsysteem?” Het project dient vier producten op te leveren. Allereerst een aanzet tot een preventie- en signaleringssysteem. Als tweede een aanzet tot een handelingskader voor provincies, waterschappen en gemeenten, die ook de gewenste ketensamenwerking in beeld brengt. Als derde wil het project inventariseren hoe het hele werkveld denkt over een bundeling van kennis over deze nieuwe en opkomende stoffen. Tot slot is het vierde product een agenda van kennisvragen die de komende jaren zal moeten worden beantwoord’.

Praktijktafels 
Manja Holst-neemt deel aan de begeleidingscommissie die is opgezet en waarin onder andere de producten, zoals Martijn die schetst, worden getoetst. ‘Niet alleen provincies, ook gemeenten, waterschappen en grondbanken hebben een handelingskader nodig. Criteria voor ZZS zijn vastgelegd in de Europese verordening over productie van, en handel in chemische stoffen REACH (Registratie, Evaluatie, Autorisatie en restrictie van Chemische stoffen). Omdat niet van elke stof vaststaat of het ook daadwerkelijk schadelijk is, bestaat er ook een lijst met potentiële vergelijkbare stoffen. Het RIVM heeft die lijsten omgezet in één Nederlandse lijst. Wat echter voor bodem en grondwater ontbreekt is het curatieve deel. Wat te doen wanneer er een nieuwe stof wordt aangetroffen, welke stappen moet je nemen, welke afwegingen moet je maken?’ Met zoveel (potentiële) ZZS en opkomende stoffen kun je bijna niet meer op individueel stofniveau onderzoek verrichten en normen stellen voor bodem. Daarvoor is een andere manier van screening nodig, naar bijvoorbeeld toxiciteit voor bodem’.

‘Grondwater’, vervolgt Manja, ‘is één van de vele belangrijke onderwerpen. Ook hier speelt de verontreiniging door bijvoorbeeld opkomende stoffen en medicijnresten als vraagstuk. Hoe signaleer je de stoffen en hoe krijg je die stoffen weer uit het watersysteem?’ Tegelijk, geeft ze aan, ‘is dat een aanpak aan de achterkant van het systeem. Veel urgenter nog is inzicht te krijgen in de productieprocessen van de industrie. We pakken de problemen nu alleen aan de achterkant op van het systeem. Zo loop je altijd achter de feiten aan. Bronbeleid vanuit het Rijk is essentieel. De provincies, waaronder Noord-Holland, zetten zich daarvoor in door te streven om voor 2021 van alle betreffende bedrijven kennis te hebben over welke (potentieel) ZZS vrij (kunnen) komen naar lucht en water’. 

‘Uiteindelijk, besluit zij, ‘moet er een bredere integrale aanpak voor (P)ZZS komen voor de milieucompartimenten lucht, water en bodem op basis van een systeembenadering. De systemen sluiten nu nog niet op elkaar aan, omdat voor water en lucht Europese regelgeving geldt en voor bodem alleen nationale regelgeving. Manja hoopt dat het Rijk grote stappen gaat maken met een integrale aanpak voor opkomende stoffen en P(ZZS) op basis van systeembenadering.

Verantwoordelijkheden
Het Kennisproject POPUP moet eind 2020 zijn afgerond. Inmiddels werkt het Ministerie van I en W ook aan een handelingskader, dat door de staatssecretaris aan de Tweede Kamer is toegezegd. Martijn geeft aan: ‘Doordat beide projecten samenwerken, creëren we helderheid over wie wanneer aan zet is. Soms is dat het Rijk, soms ligt de verantwoordelijkheid bij een gemeente, provincie of waterschap’.

Zowel Manja als Martijn constateren dat de zorg over nieuwe bedreigende stoffen in ons bodem en watersysteem nog lang niet overal wordt gedeeld. Signalen over de verslechtering van bodemkwaliteit worden vaak niet herkend.

Martijn hoopt dat de opgedane inzichten en expertise in dit project na 2020, wanneer het UP Bodemconvenant 2016-2020 eindigt, niet verloren gaan. ‘Vooruitlopend op de Omgevingswet zal het Rijk, IPO, de VNG en bijvoorbeeld de Unie van Waterschappen, moeten anticiperen op een handelingskader voor opkomende stoffen. Decentralisering van bevoegdheden is pas succesvol wanneer bij gemeenten ook op dit terrein voldoende kennis voorhanden is.’