Het Uitvoeringsprogramma Bodem en Ondergrond investeert tijdens de convenantsperiode (2016 tot en met 2020) in de drie pijlers van de kennisinfrastructuur: Kennisagenda, Kennis- en innovatieontwikkeling en Kennisdoorwerking’, vertellen Leo Hamerlinck en Jos van Wersch. ‘Na de actualisatie van de kennisagenda in 2016 is veel geïnvesteerd in de tweede pijler, die van de kennisontwikkeling. Niet alleen in onderzoeksprojecten, maar ook in de wijze waarop die kunnen worden aanbesteed. We hebben daarbij gekozen voor projecten te laten ontwikkelen door deelnemers in de zogenoemde “gouden driehoek”. Dat wil zeggen dat het altijd gaat om consortia van (decentrale) overheden, bedrijven en onderzoeks- en kennisinstellingen. Dat heeft tot een ongelooflijk groot aantal energieke samenwerkingsverbanden geleid. Heel veel gemeenten, vrijwel alle provincies, enkele waterschappen, het ministerie IenW, meerdere omgevingsdiensten en veel bedrijven zijn gaan participeren en meebetalen! We hebben 1 miljoen euro opgehaald bij de decentrale overheden in de laatste ronde’.
Arena’s
In ‘arena’s’ werden eerst algemene vragen geformuleerd, die werden vervolgens in een tweede ronde uitgewerkt en in een derde arena tot een zo scherp mogelijke vraagstelling gebracht. Dat alles rond vier thema’s, achtereenvolgens de Omgevingswet, de Klimaatverandering (adaptatie en mitigatie), Landbouw en voedsel en Nieuwe bedreigende stoffen. Op die wijze zijn er in totaal 46 kennisprojecten uitgezet, variërend van een inventarisatie-studie naar een handelingskader voor overheden voor met name opkomende stoffen, via een onderzoek naar de wijze waarop in de praktijk adaptieve maatregelen kunnen worden afgewogen aan aansprekend worden gemaakt, tot het project ‘UnderGo’, een initiatief van, en dat wordt uitgevoerd door Young professionals, waarmee organisaties, afdelingen, teams en individuen in een leermodus komen die voor hen vóórbij de scheidslijn tussen theorie-en-praktijk brengt. Kijk hier voor een overzicht van de projecten.
Kennisdoorwerking
Pijler drie is de kennisdoorwerking. Want de ontwikkelde kennis moet uiteraard tot op de werkvloer verwerkt worden. ‘Een externe partij’, vertellen Hamerlinck en Van Wersch, ‘heeft voor ons onderzocht op welke wijze die kennisdoorwerking het meest effectief is. Het bleek dat het aanbieden van een “pakketje kennis” veel minder beklijft dan wanneer de kennis gezamenlijk wordt ontwikkeld en dat is exact de manier waarop wij werken. Het vormt voor ons dan ook de leidraad voor de komende twee laatste jaren van het Uitvoeringsprogramma: kennisontwikkeling en kennisdoorwerking samenbrengen’.
Dat het convenant over twee jaar eindigt, betekent niet dat daarmee alle vraagstukken zijn opgelost. ‘Integendeel’, zeggen Hamerlinck en Van Wersch. ‘Er liggen majeure vraagstukken waarbij de kennis en kunde inzake onze bodem en ondergrond een belangrijke bijdrage kan leveren in het beantwoorden. Daarvoor is wel van belang dat de sector echt “gezien” wordt, en dat is helaas nog onvoldoende het geval. De sector vormt nog teveel een eigen “community” en mist aansluiting bij andere maatschappelijke velden, zoals die van landbouw en energie. De echte wederkerigheid moet nog op gang komen’. Hamerlinck en Van Wersch zien veel potentie in het faciliteren van die wederkerigheid. Een nieuwe vorm van kennismiddelen, met minder via aanbestedingen en meer via ondersteunen van netwerken van partijen rondom een thema/onderwerp, zou daaraan kunnen bijdragen, juist ook omdat nog altijd teveel partijen binnen deze sector teveel een eigen koers varen en daarmee soms het belang van de sector ondermijnen. Ook na 2020 zal de kennisinfrastructuur moeten worden gecontinueerd en de drie huidige kennispijlers door ontwikkelen. En wanneer de wereld van bodem en ondergrond andere werelden gaat ontdekken, kunnen zij kennisnemen van de daar levende vraagstukken en vervolgens participeren in het gezamenlijk vinden van de antwoorden.’
Leo Hamerlinck (r) en Jos van Wersch (l) ‘Er liggen majeure vraagstukken waarbij de kennis en kunde inzake onze bodem en ondergrond een belangrijke bijdrage kan leveren in het beantwoorden’