Home  »  ENBONieuws   »   ‘We maken de ondergrond overzichtelijk, transparant en toegankelijk’

‘We maken de ondergrond overzichtelijk, transparant en toegankelijk’

‘In een “stap voor stap benadering” onderzoeken we de wijze waarop gegevens over bodemverontreiniging opgenomen kunnen worden in de Basis Registratie Ondergrond (BRO). Met als mogelijke uitkomst dat de opname van gegevens over de bodemhygiëne prioriteit krijgen boven de andere beoogde 26 registratieobjecten’, reageert programmamanager Martin Peersmann op de onlangs door de Tweede Kamer aangenomen motie hierover. De gevalideerde gegevens die de Basisregistratie Ondergrond (BRO) nu al bevat, en de komende jaren gaat bevatten, zijn belangrijk bij bijvoorbeeld het beheer van de strategische drinkwaterreserves, de aanleg en vervanging van de ondergrondse transportnetwerken, de winning van minerale delfstoffen (zand, grind en klei), maar ook van aardwarmte. In combinatie met de gegevens in de bovengrondse basisregistraties (BRK, BGT en BAG) zijn zij daarom ook cruciaal voor de realisatie van de energietransitie, de woningbouw en de aanleg van infrastructuur.


Catalogus
Voor de BRO zijn aanvankelijk zes domeinen benoemd. Achtereenvolgens Bodem- en grondonderzoek, Bodemkwaliteit, Grondwatermonitoring, Grondwatergebruik, Mijnbouwwet en Modellen. Deze zes zijn onderverdeeld in 26 registratieobjecten. Zo vallen onder ‘Bodem- en grondonderzoek’ bijvoorbeeld de registratieobjecten ‘Geotechnisch sondeeronderzoek’ en ‘Booronderzoek’. Voor ieder registratieobject komt een catalogus waarin exact omschreven staat uit welke gegevens de inhoud van het object moet bestaan en in welke brondocumenten die gegevens moeten worden vastgelegd. Informatie over bodemverontreiniging vormde tot voor kort geen onderdeel van de scope van het huidige BRO-implementatie programma tot en met 2021. De Tweede Kamer liet zich eind vorig jaar door met name drinkwaterbedrijven, netbeheerders en gemeenten overtuigen om alsnog ook de gegevens over bodemverontreiniging in de huidige scope van het BRO-programma een plek te geven. ‘Dat wordt dan het 27ste registratieobject’, aldus BRO-programmamanager Martin Peersmann, ‘en de vraag is nu, waar geef je die een plek, met andere woorden, hoeveel prioriteit ken je die toe? Daarvoor is een scopewijzingsprocedure afgesproken met het werkveld. Hierin wordt eerst de scope van technische inhoud van een registratieobject vastgesteld, vervolgens worden de implementatiekosten en -baten voor de gehele keten in beeld gebracht, alsmede de lastendruk voor bedrijven en burgers’. Hij verwacht dat de resultaten van het onderzoek eind juni met het werkveld middels de ingestelde klankboard en stuurgroep BRO kan worden afgestemd. De inzet is dat de minister van BZK na het zomerreces van dit jaar aan de Tweede Kamer een terugkoppeling kan geven.

Gedeelde verantwoordelijkheden
‘Bij het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet zijn twee ministeries betrokken. Naast het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) is ook het van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) betrokken’, vertelt Martin Peersmann. ‘BZK is beleidsverantwoordelijk voor de basisregistraties, zoals de BRO, maar ook voor invoering van de Omgevingswet. IenW heeft echter de verantwoordelijkheid voor het water- en bodembeleid en de daaraan gekoppelde geldstromen’. Hij staat volledig achter de geuite wens vanuit het parlement om in de gegevens over bodemverontreiniging versneld op te nemen in de BRO, maar wijst op de gecompliceerdheid van de uitvoering en de keuzes die er gemaakt dien te worden. ‘Want er ligt vanuit de stuurgroep ook nog een tweede wens, namelijk om ook locaties van warmte- en koudeopslag (WKO) op te nemen. Ook met onder andere met het oog op de veiligheid van onze strategische drinkwatervoorzieningen’. WKO-locaties die naar verwachting in omvang te komende jaren enorm in aantal gaan toenemen als onderdeel van de energietransitie en in het streven naar een aardgasloze toekomst.

Het wordt schuiven en her prioriteren van registratieobjecten binnen en tussen de huidige tranches, denkt Peersmann. De inhoud van de BRO wordt in vier fasen (‘tranches’) gerealiseerd. In elke fase wordt een aantal registratieobjecten benoemd waarvoor nieuwe standaarden worden opgesteld, bestaande onderling worden geharmoniseerd of worden geautoriseerd.

De eerste tranche met vier registratie trad op 1 januari 2018 in werking. De tweede tranche met acht additionele registratieobjecten zal naar verwachting op 1 januari 2020 van kracht worden. De resterende registratieobjecten zullen in de tranches drie en vier in de daaropvolgende twee jaren worden ingevoerd.

Gepland was om een aantal registratieobjecten uit de mijnbouwwet in de vierde fase mee te nemen. Peersmann geeft aan dat het beleidsverantwoordelijke departement EZK heeft aangegeven de prioriteit en opname van deze registratieobjecten te willen heroverwegen. ‘Misschien moeten we ons beperken tot alleen de mijnbouwvergunningen en constructiegegevens. Dat zou ruimte bieden om de gegevens over bodemsanering een plek te geven. Het standaardiseringsproces kan immers relatief snel indien we hergebruik kunnen maken van de door het werkveld ontwikkelde en gedragen datastandaard SIKB0101 en deze met beperkte noodzakelijke aanpassingen in de wettelijke BRO-catalogus kan worden opgenomen. Deze standaard dient immers al huidige de uitwisseling van gegevens voor de milieuhygiënische data binnen het bodembeheer’.

Visualisering helpt besluitvorming
In de tweede tranche van de BRO worden unieke digitale 3D bodem- en ondergrondmodellen ontwikkeld als registratieobjecten en als open data beschikbaar gesteld. Want wat zich boven de grond afspeelt, kan iedereen in principe waarnemen. Peersmann: ‘Maar met de ondergrond ligt dat anders: die zie je niet, alleen als je gaat graven. Mensen vinden het daarom vaak moeilijk om zich een voorstelling van de ondergrond te maken. Nog lastiger wordt het om gegevens over de ondergrond te interpreteren en te begrijpen. Met deze digitale 3D-modellen wordt de ondergrond letterlijk en figuurlijk overzichtelijk, transparant en toegankelijk’. Hij vertelt hoe BZK samen met andere medeoverheden en uitvoeringsorganisaties als Rijkswaterstaat een aantal Proof of Concepts (PoCs) heeft uitgevoerd om de meerwaarde van de BRO te illustreren. ‘Bestuurders, ambtenaren en medewerkers die vanuit overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen bij de PoCs betrokken zijn, zijn zeer enthousiast over de integrale aanpak van de bodem en ondergrond’. De voorbeelden die hij laat zien (waaronder deze) maken dat duidelijk. De 3D visualisaties (VR) op het internet, of de Augmented Reality (AR) lijken ook uitstekende middelen om de Nederlandse inwoners een virtueel kijkje onder de voeten te bieden. ‘Het delen van deze virtuele ruimtelijke beelden van de boven- en ondergrond in de zogenaamde “digital twin van de leefomgeving” leidt tot nieuwe inzichten, betere oplossingen en meer draagvlak voor besluitvorming’ is Peersmann’s stellige overtuiging. En er kan veel meer mee. Het kunnen ook middelen zijn om de jeugd en jongeren te interesseren voor het vakgebied van de bodem en ondergrond. De opgave zorgvuldig om te gaan met de ruimte en grondstoffen in onze bodem en ondergrond wordt groter en groter en zal om steeds meer vakmensen vragen – waaraan nu al een tekort is. Zoals Peersmann formuleert: ‘Zonder ondergrond geen bovengrond’.  Dat is ook de reden voor zijn pleidooi om een Nationale Regisseur van de Ondergrond aan te stellen. ‘Zo’n regisseur verbindt alle partijen die bij het vraagstuk betrokken zijn, maar stijgt boven de partijen uit, kan knopen doorhakken en besluiten nemen die het overkoepelend nationaal belang van de gebruiksfuncties van de ondergrond dienen in het kader van de grote opgaven, zoals de energietransitie, de woonopgave en klimaatadaptatie.’