Arjen Wintersen van het RIVM werkt samen met Symke Haverkamp van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) aan de pilot niet-genormeerde stoffen in land- en waterbodem. Na jarenlange voorbereiding is dit pilotonderzoek gestart. Wintersen en Haverkamp vertellen over deze bijzondere pilot, wat er allemaal bij komt kijken en hoe de uitkomst van de pilot straks bijdraagt aan een nieuw handelingsperspectief voor decentrale overheden.

Symke Haverkamp en Arjen Wintersen – eigen foto’s
PFAS legde veel ontwikkelingen stil. “Nederland kwam op slot te staan en dat willen we niet nog een keer,” benadrukt Symke Haverkamp van IenW. Inmiddels is voor PFAS vanuit de overheid van alles in gang gezet; er zijn risicogrenzen, achtergrondwaarden en een handelingskader. “Analoog daaraan is het belangrijk dat voor andere niet-genormeerde stoffen die ook landelijk verspreid zijn een soortgelijke aanpak komt, zodat bevoegd gezagen goede beslissingen kunnen nemen.” Er wordt dus proactief een methodiek opgezet die niet voor één stofgroep geldt, zoals het handelingskader PFAS, maar voor alle stoffen die problematisch zijn. Het gaat dan om toxische stoffen die niet goed zijn voor de leefomgeving omdat ze zich bijvoorbeeld ophopen in mensen en organismen of omdat ze te lang in het milieu blijven en zich makkelijk verspreiden.
Basis bieden voor handelingskader niet-genormeerde stoffen
Om tot dat handelingskader te komen heeft het RIVM met het ministerie de pilot voor niet-genormeerde stoffen in land- en waterbodem opgezet. “Het doel is om ervaring op te doen met het meten van een aantal niet-genormeerde stoffen die een risico vormen en die landelijk worden aangetroffen. Daarvoor stellen we dan een achtergrondwaarde en Indicatieve Risicogrenzen op,” vertelt Arjen Wintersen die al jarenlang onderzoek doet naar gedrag en risico’s van stoffen. “We moeten in staat zijn om binnen relatief korte tijd nieuwe waarden af te leiden voor niet-genormeerde stoffen om soortgelijke ervaringen als met PFAS te voorkomen.” Haverkamp beaamt dat en vult aan: “Vanuit de verantwoordelijkheid voor Nederland in het algemeen, de ‘systeemverantwoordelijkheid’ van het Rijk, gaat het om achtergrondwaarden en risicogrenzen voor stoffen die in grote delen van Nederland diffuus voorkomen en die niet naar een specifieke puntbron te herleiden zijn en zodoende op landelijke schaal problemen zouden kunnen veroorzaken.”
Landsdekkend onderzoek
Een groot deel van de pilot bestaat uit praktisch onderzoek. Voor PFAS zijn destijds 200 locaties bemonsterd. Daarop is voortgebouwd om de achtergrondwaarde van niet-genormeerde stoffen te bepalen. Er is, naast een ruimtelijke spreiding, gekeken naar bodemtype en bodemgebruik zodat alle categorieën vertegenwoordigd zijn. “Landsdekkend zijn voor de pilot ruim 600 monsters genomen van land- en waterbodem,” legt Wintersen uit. “Die monsters zijn verdeeld over natuur, landbouw en bebouwd gebied.”
Onderzoek met uitdagingen
“Je bent met allemaal nieuwe dingen bezig en daar moet je de tijd voor nemen,” vertelt Wintersen. “We willen komen tot een algemene methodiek voor niet-genormeerde stoffen, maar in de pilot wordt gewerkt met een specifieke lijst van stoffen met uiteenlopende eigenschappen. Verder heb je voor bemonsteringen op agrarische locaties toestemming nodig van de eigenaren. Dat is een kritische groep en dat maakt het soms lastig. Ook tijdens de analyse doken nieuwe vragen op, zoals hoe je voorkomt dat monsters besmet worden door externe invloeden. Daar leren we weer van en dat helpt ook bij andere onderzoeken. Verder was voor sommige specialistische stoffen nog extra onderzoek nodig om analysemethoden op te zetten, wat de nodige tijd kostte.”
RIVM-rapport plus handelingskader
“Over ongeveer een jaar is de pilot afgerond,” vertelt Haverkamp. Er ligt dan niet alleen een RIVM-rapport, maar ook een Wegwijzer met handvatten voor bevoegd gezagen. “Deze Wegwijzer voor niet-genormeerde stoffen geeft uitleg over hoe je in de praktijk moet omgaan met de wet. De hoop is dat het initiatiefnemers maar ook gemeenten als bevoegd gezag helpt bij het verhelderen welke stappen genomen moeten worden wanneer niet-genormeerde stoffen worden aangetroffen.”
Interessante verbinding met EU-bodemmonitoringsrichtlijn
De kennis en ervaring vanuit de pilot komen goed van pas bij de opzet van de Europese bodemmonitoringsrichtlijn. “De lessen die we leren in de pilot, geven een goede voorbereiding. Door de pilot hebben we bijvoorbeeld goed in beeld gekregen welke stoffen we vanuit Nederland belangrijk vinden voor de longlist voor de Bodemmonitoringsrichtlijn van de Europese Commissie. Samen met de EU-partners kunnen we daarop al concreet meedenken,” geeft Wintersen aan. Nederland is daardoor extra goed voorbereid en dat is van meerwaarde.
Bodemmeetnet
Door de pilot ontstaat ook dynamiek op verschillende schaalniveaus, vertelt Wintersen. “Door de pilot is als het ware een nieuw bodemmeetnet ontstaan. Het RIVM heeft al een monitoringsnet voor het grondwater en een mestmeetnet. Met de meetpunten van de pilot en de monsters die we nu opslaan is het straks mogelijk om landelijk proactief te kijken naar bepaalde stoffen in de bodem. Daarnaast is de pilot ook een wake-up call voor decentrale overheden. Een aantal omgevingsdiensten en gemeentes kijkt nu zelf ook naar de diffuse belasting in industriegebieden.”
Leefomgeving beschermen
“Als mensheid hebben we een uitdaging in hoe we met de leefomgeving omgaan. De natuur hebben we hard nodig. Het is ook in het belang van de economie dat we een duurzame balans vinden met onze leefomgeving. We moeten onszelf niet in de voet schieten,” geeft Haverkamp aan. “Dat de pilot ook doorwerkt naar beleid en uitvoering, daar ben ik blij mee. Onze erfenis in het milieu moet opgeruimd worden. Dat is ingewikkeld, maar met de pilot en het handelingskader bieden we perspectief. Al hadden die stoffen natuurlijk nooit in het milieu moeten komen,” benadrukt Wintersen tot slot.



