Home  »  ENBONieuws   »   Riemer Knoop: ‘Zorgen over de verantwoordelijkheden bij archeologisch werk’

Riemer Knoop: ‘Zorgen over de verantwoordelijkheden bij archeologisch werk’

‘Maar een van de tendensen die al duidelijk is geworden is dat menigeen zich zorgen maakt over het feit dat de verantwoordelijkheid gelegd is bij de uitvoerder, in plaats van bij de opdrachtgever. Het lijkt er op dat de beoogde transparante markt vooral gedreven wordt door de prijsstelling, en niet door inhoudelijke kwaliteitsnormen’. Aldus Riemer Knoop, een van de begeleiders van de evaluatie.


Riemer Knoop – foto Erwin van Amstel

Veldraapleging
Op 9 december aanstaande wordt het archeologisch werkveld geraadpleegd voor de evaluatie van het nieuwe kwaliteitssysteem Archeologie. Betrokkenen worden dan gevraagd zich uit te spreken over het functioneren van het systeem zoals dat in 2016 in werking is getreden. Dat systeem sloot aan op de Erfgoedwet die dat jaar in werking trad en in 2021 wordt geëvalueerd. Daarop vooruitlopend is de archeologische sector alvast met een eigen evaluatie gestart. De uitkomsten vormen input voor het ministerie van OCW. Een van de belangrijkste veranderingen in 2016 was dat met de komst van de Erfgoedwet de opgravingsvergunning vervangen werd door een wettelijk geregelde certificering voor verkenning, opgraving, uitwerking en deponering. Daartoe werd in dat jaar ook het registratiesysteem voor archeologen (het Actorregister) operationeel.

Knelpunten
Archeoloog, docent en adviseur Riemer Knoop is een van de begeleiders van de evaluatie. Hij memoreert enkele van de knelpunten die eerder in het Centraal College van Deskundigen Archeologie (CCvD-Archeo) en twee rondetafelgesprekken zijn benoemd. Zaken als regeldruk en de rollen en verantwoordelijkheden binnen de archeologische uitvoering staan hoog op de agenda. ‘Het zijn aandachtspunten die ook aan de orde komen in de vele gesprekken die wij hebben gevoerd’, vertelt hij. We hebben inmiddels meer dan 20 diepte-interviews gehouden met in totaal 32 zegslieden. Mensen met een zo groot mogelijke diversiteit. Opdrachtgevers, inspectie, overheid, toezicht, auditoren, depotbeheerders, adviseurs, leidinggevende archeologen, uitvoerders – we hebben het echt zo individueel mogelijk gemaakt. En iedereen praatte graag over het kwaliteitssysteem, de betrokkenheid is opvallend groot’.

Discussie
Voorafgaand aan de veldraadpleging wil Riemer Knoop niet al te veel vooruitlopen op de bevindingen en de conclusies. ‘Op die negende december wordt een aantal stellingen aan de deelnemers voorgelegd en ik wil beïnvloeding van de discussie dan voorkomen. Wel kan ik enkele waarnemingen delen. Voorop staat dat de discussie niet de inhoud van het archeologische werk, maar de kwaliteit van het proces behelst. De wijze waarop de te verrichten werkzaamheden worden beschreven en vastgelegd. Vanuit die optiek zie je bijvoorbeeld dat er best verschillen in waardering van het nieuwe systeem zijn tussen de oudere en de nieuwe generatie archeologen – de eerste is aanmerkelijk kritischer dan de tweede’.

‘Een andere waarneming is dat er vragen leven over het kritische schaalniveau; de wereld van de Nederlandse archeologen is klein. Er zijn zo’n 1500 archeologen, circa 130 bedrijven en een zestigtal gemeenten of regiodiensten met een eigen archeologische discipline. Iedereen kent elkaar. Hoeveel ruimte is er dan voor een voldoende objectieve, onafhankelijk en kritische beoordeling om tot certificering over te kunnen gaan?’        

Poldermodel
‘Er wordt’, vervolgt Riemer Knoop, ‘ook stilgestaan bij het huidige poldermodel. Wordt de SER-achtige governance, het CCvD, wel voldoende begrepen? Kan men leven met een voortdurende onderhandeling over de kwaliteitsnorm en de omgang daarmee tussen vertegenwoordigers van uitvoerenden, opdrachtgevers, vergunningverleners, overheden, wetenschappers, certificerende instellingen en Erfgoedinspectie?’

‘En dan tot slot nog een andere waarneming: er bestaan uiteenlopende opvattingen over het nut en maatvoering van het certificeerbaar maken van werkzaamheden, zogenaamde ‘processtappen’. Hoe voorkom je dat dat afvinklijstjes worden, en hoe houd je ook aandacht voor inhoudelijke kwaliteit van het werk? Daarvoor hoorden wij mooie suggesties die vaak zeer de moeite waard zijn.’