De Geologische Dienst Nederland, onderdeel van TNO, gaat in de bodem van de Noordzee intacte resten van bewoning tijdens de steentijd in beeld brengen. ‘We ontwikkelen daarvoor een methode om de sporen van archeologisch erfgoed te kunnen traceren’, aldus marien en kustgeoloog Sytze van Heteren.
Sytze van Heteren – eigen foto
Noordzee als woongebied
Samen met zes Europese wetenschappelijke instellingen ontwikkelt TNO’s Geologische Dienst Nederland een methode om gerichter te kunnen zoeken naar vindplaatsen en losse artefacten op de plekken waar ze zijn achtergelaten. Sytze van Heteren licht toe: ‘Tijdens de laatste ijstijd stond de zeespiegel zo’n 100 meter lager dan nu het geval is. De Noordzee was een aantrekkelijk gebied om te wonen. Nu is het een verdronken schatkamer. Vondsten komen per toeval naar boven, meestal in de netten van vissersschepen. Maar een schatkamer ook waar (nog) een groot aantal windmolenparken gaan verrijzen. Die gebieden, en de kabeltracés, zijn na de aanleg niet meer toegankelijk voor archeologisch onderzoek. Deze plekken moeten dus, voordat zij zijn bezet, worden bekeken. We weten dat de noordelijkste helft van de Nederlandse Noordzee veel locaties bevat waar nog sprake is van een intact oppervlak, zoals dat is achtergelaten aan het eind van de laatste ijstijd. Een landschap dat is gevormd grofweg tussen 12.000 en 9.000 jaar geleden. Rond 8.000 jaar geleden is het laatste restje land dat daar lag door de zee verzwolgen’.
Hooiberg zelf nog niet gevonden
Van Heteren noemt Hans Peeters, universitair hoofddocent aan het Groninger Instituut voor Archeologie. ‘Die zei een aantal jaar geleden: “We zijn niet op zoek naar een speld in een hooiberg, we hebben de hooiberg zelf nog niet eens gevonden.” We zijn nog heel ver verwijderd van de bronnen om te achterhalen, hoe groot was de invloed van de mens op het landschap? En wat was de invloed van het veranderende klimaat en de stijgende zeespiegel op de mensen in die tijd? En wat we kunnen we daarvan leren?’
‘In meer algemene zin: hoe hebben de klimaatveranderingen en de zeespiegelstijging de topografie en het milieu van het verdronken landschap veranderd, en aanvullend: hoe heeft dat veranderende vernattende en uiteindelijk verdrinkende landschap de verbreiding van nederzettingen en andere sporen van culturele activiteiten veranderd? En kunnen we dat in voldoende detail gaan opsporen om die invloed nader te onderzoeken? Als het antwoord daarop “ja” is, dan komt die allerbelangrijkste vraag naar voren: “hoe reageerden die mensen op de veranderende omstandigheden?”. Als geologen dragen wij een stukje van de puzzel aan’.
Geologische samenstelling
‘Om al die vragen te beantwoorden moet je meer onderzoeken dan wat alleen een toevallig opgeviste speerpunt oplevert. Daarvoor moet je de diepte in, enkele tientallen meters onder water. En zo proberen vindplaatsen te lokaliseren. Nu is het zo dat, net als op het vasteland, voorafgaand aan de bouw van een windmolenpark, er eerst archeologisch onderzoek moet worden gedaan, daar gaat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed over. Onderzoek is altijd nodig, vooral naar scheepswrakken en naar verdronken landschappen. Maar meestal kan alleen worden bepaald hoeveel archeologisch potentieel een locatie heeft. Dat hangt onder andere af van de geologische samenstelling van die plek. Die wordt gereconstrueerd aan de hand van bijvoorbeeld gegevens van de olie- en gasindustrie die “een tweede leven” krijgen. Aan de hand van dergelijke gegevens kunnen we beoordelen: hier is het potentieel groter, en hier is dat kleiner. Ons onderzoek gaat verder dan de bepaling van dit potentieel’.
Voorspellende waarde
‘Wat wij aanbieden is onze kennis en ervaring in het koppelen van kennis over bepaalde lagen in de ondergrond en hun eigenschappen en dat met behulp van kunstmatige intelligentie. Zo kunnen we kwantitatief inschatten welke plekken een zo groot mogelijke trefkans hebben. Daar worden vervolgens met onderzoeksschepen bezocht om in detail te gaan meten. Ter voorbereiding op die metingen gebruiken we onder andere een grote database van de ondergrond van de Flevopolder, ooit verdronken maar inmiddels drooggelegd. In deze database zijn heel veel onderzoeken samengebracht waarin ontelbaar vele (archeologische) parameters aan ondergrondeigenschappen zijn gekoppeld. Iets vergelijkbaars is ook voor de relatief ondiepe Baltische Zee uitgevoerd. Dat heeft kennis opgeleverd over de voorspellende waarde van geologie voor aanwezigheid van verdronken archeologisch erfgoed. Die kennis kunnen we nu gebruiken om de zeebodem zo doelgericht mogelijk te onderzoeken met seismiek, boringen en video. Daarnaast maken we gebruik van machine learning om algoritmes te ontwikkelen die sediment- en archeologische indicatoren kunnen identificeren in seismische profielen en boorkernen. Op die manier kunnen we stapsgewijs inzoomen op de meest veelbelovende locaties’.
Looptijd van zes jaar
Voor het onderzoek wordt samengewerkt met onder andere de Universiteit van Bradford, het Vlaams Instituut voor de Zee en de Universiteit van York. Gezamenlijk vormen de partners het SUBNORDICA-consortium.
Het onderzoek start begin 2024 en heeft een looptijd van zes jaar. Sytze van Heteren verwacht in 2025 al de eerste resultaten wereldkundig te kunnen maken. De EU heeft een ERC Synergy Grant van 13,2 miljoen euro beschikbaar gesteld voor SUBNORDICA.