Home  »  ENBONieuws   »   ‘Verduurzaming heeft binnen de industrie meer kaders nodig’

‘Verduurzaming heeft binnen de industrie meer kaders nodig’

Eerder aan tafel te komen bij de ontwikkelaars van nieuwe chemische stoffen. Om het belang van ‘safe and sustainable’ in een zo vroeg mogelijk stadium onder de aandacht te brengen. Dat bepleit Theo Traas, die namens RIVM plaats heeft genomen in het Expertisenetwerk Bodem en Ondergrond.


Theo Traas, RIVM/Regieteam ENBO – eigen foto

Meer ENBO online activiteiten
‘Eerst even over ENBO, het Expertisenetwerk Bodem en Ondergrond. De kracht van dit netwerk is dat strategische bodem- en ondergrondvraagstukken worden gecombineerd met onderzoeksopgaven en praktische uitvoeringszaken’, constateert Theo Traas, die afgelopen zomer de vertegenwoordiging namens RIVM van de gepensioneerde Piet Otte overnam. ‘De verschillende activiteiten van ENBO, zoals de bijdragen aan het Bodem Breed Symposium en deze tweewekelijkse nieuwsbrief Tussen bodem en ondergrond, zou ik graag zien worden uitgebreid met meer online, en daarmee meer laagdrempelige bijeenkomsten. Webinars met discussies of toelichtingen rond specifieke, actuele issues of over meer bijzondere technische aspecten van bepaalde werkzaamheden of onderzoeken, kunnen het bestaande palet mooi verbreden. Dergelijke toevoegingen versnellen de kennisverbreding en maken deze nog toegankelijker’.

Integrale milieukwaliteit
In het dagelijkse leven, binnen RIVM, is Theo Traas hoofd van de afdeling Duurzame Bodem, Drinkwater en Biodiversiteit. Deze unit is vrij recent verrijkt met het cluster van de biodiversiteitsaspecten en natuurlijk kapitaal/ecosysteemdiensten. ‘Daarmee zit de gehele integrale milieukwaliteit nu in één afdeling. Dat biedt nog meer mogelijkheden om te kijken naar de kansen die het allesomvattende bodem- en watersysteem kan bieden. Wat weer mooi aansluit op de ontwikkelingen binnen het ministerie van IenW, waar men ook bezig is met een meer integrale aanpak gericht op de milieukwaliteit, als gevolg van de Kamerbrief over “De rol Water en Bodem bij ruimtelijke ordening” van 2022’.

Nieuwe probleemstoffen
Een van de topics voor zijn afdeling zijn nu de opkomende stoffen, in het kielzog van PFAS. Nieuwe chemische stoffen of nieuwe toepassingen van bestaande stoffen kunnen leiden tot risico’s voor mens en milieu die tot nu toe onbekend waren. ‘Samen met het ministerie staan we voor de uitdaging beter voorbereid te zijn op nieuwe probleemstoffen in de bodem. Dat vergt om een lange termijn kijk, want je praat over een traag systeem. En ook weer om een integrale aanpak: om welke stoffen zou je je druk moeten maken, hoe identificeer je die überhaupt? En wat dan? Weer zo’n slot als toen met PFAS? Beter is op voorhand tools te ontwikkelen, en bij voorkeur in internationaal verband, om zowel de giftigheid van nieuwe stoffen als hun gedrag in het milieu beter te kennen en te kunnen voorspellen. Om daar aan de voorkant gelijk een duiding van de omvang van het probleem te kunnen geven, en daar handelingsperspectieven aan te kunnen koppelen.
Daar zijn we nu al enige tijd mee bezig. Zowel om een instrumentarium te ontwikkelen als aan het opzetten van een pilot voor een monitoringsprogramma’.

Herijking bodemregelgeving
‘Een andere topic wordt gevormd door de bouw- en reststoffen, die nauw samenhangt met de departementale wens tot een herijking van de bodemregelgeving. Denk aan thermische gereinigde grond, staalslakken en andere reststromen, waarbij wordt geprobeerd om die goed te reguleren, maar waarbij de werkelijkheid toch weerbarstiger is. Ook hierover bestaan onrust en vragen binnen de samenleving, en die proberen we met goede, uitgebreide onderzoeken te beantwoorden.
De eerste fase daarin is afgesloten met de Evaluatie normeringskader (her)gebruik secundaire bouwstoffen [zie https://www.rivm.nl/publicaties/evaluatie-normeringskader-hergebruik-secundaire-bouwstoffen, red.]. We hebben geconstateerd dat sommige van de bestaande normen en regels voor hergebruik van secundaire bouwstoffen, grond en bagger moeten worden gemoderniseerd. Zo zijn er normen om deze secundaire bouwstoffen veilig te kunnen (her)gebruiken, maar deze zijn sinds 2007 niet meer veranderd. Ondertussen zijn er wel nieuwe soorten bouwstoffen ontstaan. Ook worden bouwstoffen op een andere manier gebruikt dan waarvoor de normen toen zijn bepaald. We weten nu dat we meer rekening moet houden met de omgeving waar deze materialen worden gebruikt. En dat ook de mobiliteit van die reststoffen een belangrijk aandachtspunt moet zijn. Vroeger hadden we vooral aandacht voor de persistente hydrofobe stoffen, nu zien we dat andere stoffen, die bijvoorbeeld veel mobieler zijn, ook onderzocht moeten worden’.

Safe and sustainable
Traas is niet somber over de ontwikkelingen binnen de bodem en ondergrondwereld. ‘Alom wordt erkend dat een gezonde bodem veel aandacht vraagt. Dat er een voortdurende noodzaak is te monitoren en te onderzoeken om niet voor onaangename verrassingen komen te staan’. Wel bepleit hij dat er meer afspraken moeten komen binnen de gehele keten. ‘Ondanks dat we steeds meer informatie en kennis hebben over mogelijke bedreigingen voor de bodem en voor ons water, is dat niet voldoende. We moeten nog veel meer werken aan een samenhangende aanpak van toelating van bepaalde (nieuwe) stoffen, als bij de toepassing en de monitoring ervan. Kijk naar de effecten van PFAS, van plastics en andere lastige emissies. En de roep om meer circulariteit, dat zijn trends die elkaar versterken’. Daarom heeft hij de wens eerder aan tafel te komen bij de ontwikkelaars van nieuwe chemische stoffen. ‘Om het belang van “safe and sustainable” in een zo vroeg mogelijk stadium onder de aandacht te brengen. In de Europese verordening REACH (Registratie, Evaluatie en Autorisatie van Chemicaliën) staat dat de industrie verantwoordelijk is voor het veilig produceren en gebruiken van de chemische stoffen die ze op de markt brengen. Dus zou ik ze erop willen wijzen geen toxische stoffen te ontwikkelen die niet of nauwelijks in het milieu zijn af te breken. Dat men daar meer verantwoordelijkheid voor moet nemen. Dat gaat nu nog niet van harte. Je zou willen dat vanuit Europa daarop meer wordt gestuurd. Dat de innovatie binnen het bedrijfsleven zich ook daarop gaat richten. Verduurzaming begint wel steeds meer aandacht te krijgen, maar de kaders zijn voor hen nog te onduidelijk.’