Home  »  ENBONieuws   »   We kunnen veel van elkaar leren, ook internationaal!

We kunnen veel van elkaar leren, ook internationaal!


Co Molenaar – eigen foto

Vele netwerken
In vele internationale netwerken vertegenwoordigt Co Molenaar Nederland. Het Common Forum, bijvoorbeeld, een netwerk van beleidsmakers en technisch inhoudelijke adviseurs op het gebied van bodemverontreiniging uit de verschillende Europese lidstaten. Het European Soil and Observation Network (EUSO), ander voorbeeld, een partnernetwerk van 38 Europese landen dat opereert onder het Joint Research Centrum (JRC) en het European Environment Agency (EEA). Of het European Network on Soil Awareness (ENSA), een Europees netwerk van bodemwetenschappers en andere bodem-professionals. Ook werkt hij in programma’s die gericht zijn op economische diplomatie: Partners for International Businesses (PIB’s). Echt slechts een greep. En dat doet hij niet alleen, maar vaak samen met Margot de Cleen. Maar nu gaat Co met pensioen, en daarom is voor hem de vloer.

Tussen beleid, onderzoek en praktijk
De liefde en belangstelling voor de bodem werd hem, zoon van een tuinder, met de paplepel ingegoten. Nog in zijn korte broek leerde hij op welke grondsoorten tulpenbollen het wel, of juist minder goed deden. Over de opvolging in het bedrijf hoefde hij niet na te denken, daarvoor zorgde een van zijn zes broers (‘ik kom uit een gezin van elf kinderen, met ook nog eens vier zussen’). Hij kon gaan studeren en zich ontwikkelen tot landbouwkundig bodemspecialist. Als consultant van het toenmalige Ministerie van Landbouw leerde hij heel veel over de verschillende Nederlandse grondsoorten en de regionale context ervan. ‘Het gebruik, de gewoontes. Ik zat als een spin in het web tussen beleid, onderzoek en praktijk – een prachtige plek!’ Zo werd het bemestingsadvies afgestemd op de gewoonten en rijkdom van de streek. ‘In het algemeen moest je in Zeeland meer stikstof adviseren, “zunig”, terwijl in de rijkere polders je juist minder moest adviseren, vanwege de jonge gronden die veel stikstof na leverden.

Snijvlak van disciplines
Na 20 jaar op het ministerie van VROM te hebben gewerkt kwam hij terecht bij Rijkswaterstaat/Bodem+. ‘Opnieuw een fantastische plek, want weer op het snijvlak van meerdere disciplines’. Het is de rode draad in zijn loopbaan: de relatie tussen beleid en bedrijfsleven. ‘Met aandacht voor de specifieke accenten: het bedrijfsleven doorgaans als sleutel tot het vinden van oplossingen en de overheid als publieke informatieverschaffer’. Het brengt hem bij de grote actuele opgaven. Zoals de biodiversiteit-, klimaatdoelstellingen en de CO2 uitstoot. ‘De bodem speelt daarin een essentiële en doorslaggevende rol. Maar de kennis daarover, en daarvoor, ontbreekt bij velen. We moeten meer de effecten van ons handelen op en in de bodem monitoren.’ Hij geeft een ander voorbeeld, de problematiek van de Zeer Zorgwekkende Stoffen, waaronder PFAS. ‘Het ontbreekt aan een handelingsperspectief. Dat is iets wat het Rijk mede zal moeten ontwikkelen. Dus overheid: investeer in kennisontwikkeling!’ En hij is overtuigd dat het kan. ‘Kijk naar de bodemsanering. In een publiek-private samenwerking is daarvoor veel kennis ontwikkeld’.  

Rijksoverheid én regio!
Die kennisontwikkeling, -verspreiding en -doorwerking is niet alleen iets wat in Den Haag moet plaatsvinden, stelt Co Molenaar onomwonden vast. ‘Den Haag moet naar de regio’s. Het adagium “water en bodem worden sturend in de ruimtelijke inrichting van ons land” kan alleen inhoud krijgen wanneer we dat regionaal gaan invullen. Wanneer Rijk en de regio’s samen optrekken, elkaar steunen, informeren en inspireren. Wanneer de nu buiten Den Haag vaak gevoelde kloof wordt geslecht’. En daarvoor, vervolgt hij, ‘is overal kennis aanwezig. Hier in Nederland, in alle hoeken en gaten, bij bedrijven, bij onderwijsinstellingen, maar ook in het buitenland. Ook daar heeft men met dezelfde opgaven van doen. We hoeven hier echt niet in ons eentje kennis ontwikkelen, er is heel veel te halen, binnen en zeker ook buiten onze landsgrenzen’.  

Europese Bodemstrategie
Zoals gezegd, samen met collega Margot de Cleen brengt en haalt hij al meer dan vijftien jaar die (inter)nationale kennis. De voorbeelden zijn er te over, de ruimte is beperkt, dus maar één voorbeeld. ‘In 2015 hebben alle lidstaten van de Verenigde Naties een ontwikkelingsagenda ondertekend, die een eind moet maken aan extreme armoede, ongelijkheid, onrecht en klimaatverandering. Dat is de kern van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s). Margot en ik zijn ons met succes hard gaan maken voor een vertaling van deze SDG’s in een Europese Bodemstrategie. Gericht op bodembescherming en herstel, zoals de aanpak van bodemverontreiniging, met een brede en integrale aanpak. Met als doel het realiseren van gezonde bodems, zodat die kunnen bijdragen aan alle grote opgaven waar Europa voor staat en die ook in de “Soil Deal for Europe” worden genoemd’. Inderdaad met succes, want nu ligt er de Europese Bodemstrategie. ‘Het is cruciaal’, zegt Co Molenaar, ‘om in Europees verband actief en positief te acteren, omdat – uiteindelijk – Europa echt nodig is voor onze eigen bodemstrategie. Ook vanuit Europa zien we veel dossiers en instrumenten waar bodem een belangrijke rol in speelt. Een overkoepelende bodemstrategie vanuit Europa is daarom logisch en noodzakelijk. We leven in een delta waar de druk op land groot is en niet alles overal meer kan. Grensoverschrijdende effecten ook voor bodem zijn er dus wel degelijk’.

Regionale Green Deals
Die strategie, constateert hij tevreden, ‘is veranderd van bodembescherming naar duurzaam gebruik van bodem en land. En daarmee naar een duurzaam gebruik van de bodemdiensten’. Daarbij zijn goede verhalen belangrijk, vervolgt hij. ‘Goede verhalen kunnen het bewustzijn bij mensen creëren. Goede verhalen dragen bij aan het van elkaar leren. Dragen bij aan het kunnen sturen in de ruimtelijke inrichting. Opschalen van lokale niveau naar het regionale, vergroot in het algemeen de oplossingen van milieuproblemen. Regionale samenwerkingsverbanden, zoals in het verleden de Ruimtelijke Ordening en Milieugebieden (ROM-gebieden) uit de ’90 jaren waren een goed voorbeeld. Je moet echt op zoek gaan naar regionaal maatwerk’. En, schakelt hij moeiteloos weer naar het internationale niveau, ‘regionale initiatieven zouden kunnen aanhaken bij Europese initiatieven, zoals het project “100 Living Labs and Lighthouses” uit de “Soil deal for Europe”’. [‘Living Labs’ zijn projecten waarin onderzoekers, boeren, bosbouwers, ruimtelijke planners, landbeheerders en burgers innovatief samenwerken aan duurzaam bodemgebruik. ‘Lighthouses’ zijn afzonderlijke locaties, zoals boerderijen of parken, waar wetenschappelijk bewezen goede praktijken en oplossingen worden gedemonstreerd – noot van de redactie, klik hier voor meer informatie.

Gouden driehoek
‘De Overshoot Day voor Nederland was dit jaar 12 april. Dit betekent dat we driemaal de voorraad aan grondstoffen gebruiken die de aarde ons kan leveren. We hebben een grote opgave om het gebruik hiervan met spoed terug te brengen. Transities zijn nodig en daarmee een goede samenwerking tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid: de “Gouden driehoek”. Het bedrijfsleven staat vaak aan de lat om de innovaties te realiseren, de overheid schetst het beleidsmatige kader en de kennisinstituten leveren het fundamentele onderzoek en zorgen voor kennisverspreiding en – doorwerking. De aanpak van de bodemverontreinigingsaanpak, nogmaals, is een mooi voorbeeld.’

Na het via Teams gevoerde gesprek mailt hij nog een artikel uit een Canadese krant. Want hij is ook betrokken bij bilaterale afspraken met individuele landen, van China tot Canada. In The National Post wordt hij geïnterviewd onder de treffende kop ‘Soil is sexy’.